maandag 8 februari 2010

Boekje: de transparantie van schijn is uit!













Te koop via de website van Stroom

http://www.stroom.nl/nl/publicaties/publicatie.php?p_id=4978062&lang=nl

of bij Liefhertje en de Grote Witte Reus (Stationsweg 55, Den Haag)

Tekst: Mischa Andriessen

De transparantie van schijn

Over het werk van Marleen Sleeuwits

Mensen een tweede keer laten kijken naar datgene waaraan ze dagelijks voorbijlopen; de Russische schrijver Victor Sjklovski zag dat bescheiden doel als het hoogste wat hij als kunstenaar kon bereiken. Er is veel – mooi én lelijk- dat aan een mens voorbijgaat, omdat hij met zijn gedachten elders is, omdat hij niet waarneemt, maar slechts met mate kijkt; genoeg om niet te struikelen of ergens tegenaan te botsen en niet meer dan dat.

Het is echter ook zeker zo dat een mens dagelijks het nodige passeert dat er, om het eufemistisch te zeggen, niet om smeekt te worden bekeken. Veel gebouwen zijn vanuit een louter praktische grondslag neergezet. Hun functionaliteit hangt samen met hun gebrek aan persoonlijkheid ofwel hun vermogen om telkens een andere identiteit aan te nemen. Systeemplafonds, schuifwanden, verrijdbare tafels en stoelen; alles kan worden aangepast aan de smaak en behoeften van de tijdelijke gebruiker van de ruimte. Zo gauw deze het vertrek verlaat, vindt er een razendsnel changement plaats en de volgende gebruiker zal niet of nauwelijks iets merken van het eerdere gebruik. Het vertrek wordt misschien wel ouder, maar anders dan bijvoorbeeld in oude huizen zuigen de muren niets van het leven dat er heeft plaats gevonden in zich op.

Doordat wonen en werken meer en meer gescheiden worden, ontstaan er ook stedelijke gebieden waar op bepaalde tijden nauwelijks nog iemand is. Woonwijken waar overdag iedereen uit werken is, waar geen oudere mensen wonen en waar de kinderen naar de crèche zijn gebracht; plekken als het Amsterdamse WTC waar een grote concentratie bedrijven bijeen zijn gezet, waar het overdag een drukte van belang is, maar die buiten werktijd, bijvoorbeeld op zondag, volledig uitgestorven zijn; of plaatsen waar iedereen op doorreis is als de trein- en busstations in forensensteden als Zoetermeer of vliegvelden waar dan ook: wie er is, wil er maar even zijn.

De Haagse fotografe Marleen Sleeuwits lijkt gefascineerd door dergelijke doorgangsplekken; plaatsen waar mensen zich altijd maar kort ophouden. Het zijn plekken die niet gezien hoeven te worden, liever niet, zou je haast denken, tot je Sleeuwits’ foto’s ziet.

In die foto’s zijn de mensen verdwenen en het heeft er de schijn van dat je dan pas de idee van de architect begrijpt; er wordt een symmetrie zichtbaar of een andersoortig vormenspel. Strakke lijnen, strenge lijnen, die geraffineerde patronen aan het licht brengen, veel minder achteloos dan je dacht. Nu er niemand doorheen loopt, er geen jassen hangen of tassen rondslingeren, krijgt de ruimte een abstract soort schoonheid.

Zoals het werk dat werd getiteld “Interior No. 15”. Een grote gele wand die in samenspraak met de rigide geometrie van de vierkante vloertegels, de strakke witte lijnen van de plafondlijsten en zelfs de voorbeeldige symmetrie van de sprinklerknoppen van de blusinstallatie, een doordacht en dwingend vormenspel toont.

Toch is dat niet de kern van Sleeuwits werk. Het is geen architectuurfotografie die de kijker een tweede, betere blik gunt op wat hem is ontgaan. Sleeuwits maakt eerder portretten van gebouwen; van gebouwen die hun identiteit niet direct prijsgeven of er zelfs geen lijken te hebben. Het zijn portretten zoals die heel soms van doorgewinterde modellen of media-iconen worden gemaakt; de fotograaf weet dan door te dringen tot achter de façade, waar het wezenlijke zich ophoudt.

In “Interior No. 15” is de gele wand cruciaal omdat niet meteen duidelijk is of deze spiegelt of juist doorschijnend is. Een geconcentreerde tweede blik voedt het vermoeden dat zich een ruimte achter deze gele wand bevindt. Aan weerszijden zijn er deuren of ramen, verder valt er niets te zien, niets over deze ruimte te zeggen. Juist door het ‘prijsgeven’ van die ruimte achter de wand wordt het mysterie van deze ruimte en daarmee van deze foto alleen maar groter. Waar kijken we naar? Waar zijn we? Er zijn geen aanknopingspunten om vast te stellen naar wat voor gebouw we kijken, naar wat voor een ruimte, in welk land en op welk tijdstip.

Sleeuwits legt de vervreemding van dergelijke non-plekken vast. Het is misschien niet de lelijkheid van veel van dergelijke locaties die ons op de vlucht doet slaan, want deze en andere door Sleeuwits gefotografeerde plekken, hebben wel degelijk hun schoonheid (niet charme; schoonheid); het is hun onpersoonlijkheid, hun intentie om buiten te sluiten en contact te vermijden, die afstotend werkt. Het zijn plekken die niet gekend willen worden.

Neem de diepzwarte ramen in de felgele muur op “Interior No. 14”. Het zou een metrostation kunnen zijn, maar het is volledig verlaten en de vloeren zijn wel heel voorbeeldig schoon. Juist die glimmende tegels en ruiten, de weerspiegeling van kleurige lampen en de schoongeboende grond, geven deze ruimte zo’n onwezenlijke sfeer. Een schijntransparantie.

Neem “Interior No. 11” met dat grote rechthoekige raam waarachter in een donkerblauw licht een gang of een smal vertrek zichtbaar wordt dat door de vitrage en de twee spots die als twee ogen fel oplichten, een bijna sinister soort spanning oproept.

Die spanning is niet het gevolg van een zichtbaar effectbejag. Er is geen spel met schaduwen dat toch ergens leven doet vermoeden. Sleeuwits’ foto’s zijn bepaald geen stills uit horrorfilms. Het is het volkomen vanzelfsprekende van de geportretteerde vertrekken dat die spanning te weeg brengt, hun onaantastbaarheid. Het is verleidelijk om te zeggen dat een gebouw zonder mensen zielloos is. Dat is het niet, nee, dat is het juist wel. Precies dat is het: zielloos en desondanks zeer verleidelijk.

Sleeuwits zei daar in haar artist’s statement het volgende over: ‘De foto’s die ik maak zijn het resultaat van een onderzoek naar het niet verbonden zijn met de ruimte waarbinnen ik mij bevind. Een conflicterend gevoel dat bepaalde ruimtes en plekken in de stedelijke omgeving in mij oproepen. Het is alsof je losstaat van de werkelijke plek, maar tegelijkertijd ook de schoonheid van deze plek ervaart.’

Dat ‘niet verbonden zijn’ is essentieel. In datzelfde statement heeft Sleeuwits het over ‘claustrofobische sfeer’ en ‘unheimisch gevoel’. Beide ervaart ze naar eigen zeggen dagelijks en op veel plaatsen. Het is die ervaring die ze in haar foto’s vastlegt en die ze verbindt met de zoektocht naar wat zijzelf ‘magische schoonheid’ noemt. Het gaat Sleeuwits niet om het op een authentieke manier vastleggen van een ruimte. Het gefotografeerde is maar in beperkte mate een object trouvé. Ja, Sleeuwits speurt voortdurend naar geschikte locaties, schuimt gebouwen af op zoek naar een plek die de mogelijkheid biedt de twee kwaliteiten die zij aan elkaar wil koppelen, daadwerkelijk met elkaar te verbinden. Net als bij modelfotografie wordt er geënsceneerd, gephotoshopt, geretoucheerd; net zo lang tot het gezochte evenwicht tussen ordentelijk en onlogisch, tussen herkenbaar en ongrijpbaar, tussen aansprekend en afstotend, is bereikt.

Door heel precies te zijn bij het afdrukken, uitgekiend gebruik te maken van het aanwezige (kunst)licht en door heel zorgvuldig de presentatievorm af te wegen, bewerkstelligt Sleeuwits wat zij nastreeft. Dat technische aspect van haar werk tekent haar toewijding en professionaliteit, maar verklaart de mysterieuze aantrekkingskracht van haar foto’s niet, anders dan dat deze niet een toevalligheid is, maar iets dat door de fotograaf wordt gerealiseerd.

Dat mysterie huist in de zielloosheid, in dat vertoon zonder voorbehoud, van een gebrek aan persoonlijkheid. “Interior No. 5” is een goed voorbeeld van zo’n intrigerende identiteitsloze ruimte. Een gemarmerde vloer, mozaïektegeltjes aan de muur in verschillende grijstinten, stoppenkasten, een grijze kantoortafel met een scheve poot rechts tegen de muur geschoven, in de muur links een grote deur die een heel stuk boven de vloer begint en met een groot zilveren beslag. Erboven hangt een witte doos met iets roods in het midden, is het een alarm? en is de deur dan de deur van een brandkast, een kluis? De onwezenlijke sfeer wordt versterkt door het heldere witte licht helemaal linksboven; het schijnsel valt in een strakke diagonale baan over de achterwand en werpt een scherpe driehoekige schaduw op de ruimte onder de tafel. Die tafel is duidelijk aan de kant gezet. Misschien onbruikbaar door die scheve poot is hij zo geplaatst dat hij zo min mogelijk in de weg staat. Doordat hij zo ver mogelijk van de deur verwijderd is, wordt de suggestie gewekt dat die doorgang vrij moet blijven, dat er altijd iemand bij moet kunnen. Of dat vaak gebeurt, valt te betwijfelen. Dit lijkt geen ruimte waar geregeld iemand komt, kijk naar het plafond waar slijt- en vochtplekken de indruk wekken dat het wel even geleden is dat iemand zich over deze plek heeft ontfermd.

De foto’s van Marleen Sleeuwits zijn mysterieus, maar het zijn geen raadsels. Er is geen uitkomst. Ze roepen onmiddellijk de vraag op waar en wanneer ze zijn gemaakt, maar de vraagsteller weet ook meteen dat die vraag zinloos is omdat het antwoord niets van het mysterie wegneemt. Meer nog dan dat Sleeuwits’ foto’s ons gebrekkig kijken bevestigen, confronteren ze ons met ons zoeken naar houvast. Laten ze zien dat dikwijls het weten het kijken in de weg staat. Sleeuwits’ foto’s zijn een geïntensiveerde blik, een tweede blik – zo kijken dat het begrijpen overbodig wordt, of beter gezegd, de orde weer wordt hersteld; de blik komt voor het begrip.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten